In mijn vorige blog
beschreef ik de hoop die we hebben als christenen.
Niet de hoop dat God
ons al het menselijke lijden bespaart,
maar de hoop op een
diepere relatie met Jezus.
De Man Die als geen
ander met lijden en ziekte bekend was.
Als je bekend bent
met lijden, ken je ongetwijfeld ook de worstelingen met God.
Je wilt niet ten
onder gaan en dus blijf je koppig vechten om je hoofd boven water te
houden.
Dwars tegen alle
teleurstellingen in.
Waar komt dat koppig
blijven geloven vandaan? Ik heb me dat wel eens afgevraagd.
Herken je het dat je
als je van een afstandje naar je situatie kijkt denkt: waarom ben ik
hier nog? Hoe kan het dat ik nog steeds geloof? Het zou veel
logischer zijn geweest als ik het bijltje erbij neer had gegooid.
Toch?
Weet je dat er in de
hemel Iemand is Die voortdurend bidt en pleit voor jou?
Hij smeekt Zijn
Vader dat je geloof niet op zal houden.
Zou dat de reden
kunnen zijn dat je nog altijd die koppige neiging hebt om te blijven
geloven?
‘Wil Hij mij
doden, ik blijf op Hem hopen.’ schreeuwt Job. (Job 13:15)
Woorden die zijn
gesmeed in het hete vuur van ontelbare worstelingen.
Zo las ik een tijdje
terug over de vrienden van Daniël; mannen die waren weggeleid uit
hun vertrouwde land. Het land waar ze opgroeiden. Geplaatst in een
vreemde cultuur, tussen vreemde mensen met hun vreemde gewoontes en
goden. Reken maar dat zij worstelingen hebben gekend. En als klap op
de vuurpijl krijgen ze te maken met een enorme beproeving: óf
buigen voor een gouden beeld, óf belanden in een heet opgestookte
oven.
En dan staan ze voor
de koning, en dan zeggen ze dit:
‘Wij vinden het
niet nodig, Nebukadnessar, uw vraag te beantwoorden, want als de God,
die wij vereren ons uit een brandende oven en uit uw handen kan
redden, zal Hij ons redden. Maar ook al redt Hij ons niet, majesteit,
weet dan dat wij uw goden niet zullen vereren, noch zullen buigen
voor het gouden beeld dat u hebt opgericht. (Daniel 3:16-18)
Ik
heb deze tekst wel drie keer overgelezen, maar het staat er echt.
‘Maar
ook al redt Hij ons niet, majesteit, weet dan dat wij uw goden niet
zullen vereten, noch zullen buigen voor het gouden beeld dat u hebt
opgericht.’
Onbedwingbare
moed in een situatie waar ik moedeloos van zou worden.
Ik
weet niet of ik uberhaupt de moed zou vinden om te bidden, volgens
mij zou ik verlamt zijn van angst.
Laat
staan dat ik een uitspraak als deze zou kunnen doen.
Maar die vrienden...
God
kán redden; dat weten ze.
God
wíl ook redden; geloven ze met heel hun hart.
Ze
geloven in het wonder te midden van de druk die ze ervaren.
Dat
is al indrukwekkend en om jaloers op te worden.
Maar in het vervolg
zien we dat ze een nog veel dieper soort geloof hebben;
het geloof om het
lijden te verdragen, mocht God geen wonder doen.
‘Maar ook al
redt Hij ons niet, majesteit, weet dan dat wij uw goden niet zullen
vereren, noch zullen buigen voor het gouden beeld dat u hebt
opgericht.’
Ik
vroeg mezelf af: geloof ik in wonderen, of geloof ik in God?
Snap
je wat ik wil zeggen?
Wat
is het fundament van mijn geloof?
Ik
geloof in een God, Die in staat is om ons te redden.
Maar
durf ik bij dat geloof ook het woordje ‘trouw’ toe te voegen?
Zodat
zelfs als mijn dappere, zuchtende, van tranen overstromende gebeden
niet beantwoord worden – ik nog steeds op God blijf vertrouwen.
Weerbarstig geloof!
Weten dat alles wat
ons in dit aardse leven overkomt beperkt is.
Omdat het de Liefde
niet uit kan blussen.
Omdat het de Hoop
niet kan verteren.
Omdat het de Vrede
niet kan wegvreten.
Omdat het de macht
van Jezus niet kan verminderen.
We willen zo graag
het negatieve, het verdrietige kwijt raken in ons leven. Wie niet? Ik
ook.
Maar zouden we ook
kunnen bidden dat we ‘het negatieve met de juiste houding tegemoet
gaan treden.’ zoals Francis Schaeffer ooit schreef.
Golgotha en
Getsemane waren realtiteit in het leven van Jezus. We kunnen dat niet
ontkennen.
Net zoals we het
lijden in ons eigen leven en de levens om ons heen niet kunnen
ontkennen.
En God vindt het net
zo vreselijke als wij. Hij ziet met ons uit naar de dag dat er geen
tranen en geen rouw meer zijn.
Nu leven we in de
tijd tussen de zondeval en de komende verlossing van alle dingen.
Daarom kunnen we nog steeds ziek worden, werkeloos worden, ons
huwelijk kan kapot gaan, enzovoort.
Soms geeft God een
voorproefje op de hemel door middel van een wonder.
Maar het is niet dat
wonder waar ik in geloof.
Het is de God achter
het wonder. Die naar de wereld kwam om te lijden en ons te leren hoe
we het lijden tegemoet moeten treden. Hij bidt, Hij pleit, Hij smeekt
voor ons. Dat ons geloof niet ophoudt.
En Hij blijft het
doen. Tot de dag dat alles anders wordt.
Kijk jij daar ook zo
naar uit?